Rood. Dat trok mijn aandacht. Een lange rode muur. Niet fel maar zacht en warm.
Rood kreeg er alle ruimte. Geen kader, uurwerk of meubel stond het in de weg.
Het kunstlicht dat de ruimte verlichtte straalde ook warmte uit.
Het leek er gezellig.
Zij dartelde door de ruimte. Ik zag haar pas na enkele seconden. Al trok ze alle aandacht. Af en toe wiegden haar schouders, krulde haar rug of ging één van haar armen zelfs eventjes de lucht in. Ze zweefde van links naar rechts.
Ze danste.
In dat warme licht en langs die rode muur.
Ze danste voorzichtig. Teder. Het leek alsof de muziek het van haar overnam. Misschien was ze zich niet eens bewust van haar ritmisch bewegen.
Het was iets na zessen. De eerste werkdag van de week doofde langzaam uit en de duisternis vloeide langzaam door de straten van de drukke stad. De donkerte leek de stad zelfs rumoeriger te maken. Onstuimiger. Nu kon gaan gebeuren wat de dag niet toeliet.
Wat zich buiten afspeelde leek aan haar voorbij te gaan.
Ze had donkerbruin haar, lange lokken die ze in een dotje droeg. De mouwen van haar zwarte hemd had ze opgerold tot net onder de ellebogen.
Haar beide armen gingen nu samen de lucht in. Het leek alsof ze door de ruimte vloog. Sierlijk en bevrijd.
Ik probeerde me in te beelden hoe het er rook in die ruimte. Was ze aan het poetsen? Koken? Of diende dit dansje gewoon ter afsluiting van de werkdag en geurde de kamer enkel naar enkele laatste flarden parfum en het langzaam opwarmen van de kamer.
Ik vroeg me af welke gelaatsuidrukking ze droeg. Was ze gewoon blij? Of zelfs uitbundig? Keek ze geconcentreerd? Rolden zoete tranen over haar wangen?
Hoe voelde het daar? Gezellig warm? Drong de vroege winterkou door kieren en spleten binnen? Walste ze een onzichtbare spanning weg?
Veel bleef voor mij verborgen.
De muziek hoorde ik niet. Haar gezicht bleef onzichtbaar. Ik had niet het flauwste idee wat de dag haar had gebracht.
Pas toen de mensen links en rechts van me in beweging kwamen, merkte ik dat het verkeerslicht op groen was gesprongen. Ronkende motoren, scherpe claxons en de nooit aflatende andere stadsgeluiden rukten me uit mijn gemijmer.
Ik wierp nog vlug een blik op de twee verlichte vensters op de eerste verdieping van het gebouw aan de overkant van de straat, naar de zwarte engel tegen de rode muur en werd dan met de massa over het zebrapad gestuwd.
Dieper de kolkende stad in. Zoekend naar dat plekje waar traagheid kon.