Oude liefde roest niet

Het is bijna 19 jaar geleden dat ik nog eens 18 jaar oud was.

Ik was een jonge god. Of zo voelde ik me toch. Vlijmscherp, in de vorm van mijn leven. En ik had maar één grote liefde: mijn fiets. Ik was coureur. Dat moest wel. Het was logisch.

Mijn familie is wat men noemt een “wielernest”. Maar liefst 12 leden van mijn naaste familie deden ooit aan competitiewielrennen. Mijn vader ook. En die had zelfs een fietsenwinkel. Ik was eigenlijk geboren om op een fiets te zitten. Voorbestemd.

Al duurde het vrij lang voor ik effectief aan mijn lotsbestemming begon. Ik was al ruim 6 jaar met mijn leven bezig, toen ik zonder steunwieltjes de baan op kon. Noem het luiheid. Of angst. Soit, eens ik het ding onder de knie had was ik niet meer te stoppen. Ik fietste overal heen waar mijn wielen mij brengen konden. En elke tocht was in mijn hoofd een rit in de Tour de France. Of een voorjaarsklassieker. Ik won ze allemaal. Met sprekend gemak!
In mijn hoofd.

Pas 8 jaar later mocht ik echt beginnen koersen. Ook daar bloeide ik laat. Slecht 3 weken voor het wielerseizoen van start ging, besliste ik om de strijd met mijn leeftijdsgenoten aan te gaan. Qua voorbereiding was dat vrij beperkt, maar ik had goesting. Wat ik echter niet had was body. Ik was de kleinste en tengerste van het peloton. Een spreeuw tussen de adelaars. Maar ik had grinta en aanvalslust.

En kleine jongens worden groot. Toen ik 18 was, was ik klaar. Ik kon me meten met de rest. En werd zelfs, per ongeluk, West-Vlaams kampioen tijdrijden. Ik klopte er de beste coureur van het moment: Stijn Devolder. Stijn won later twee keer de Ronde van Vlaanderen en werd drie keer Belgische kampioen bij de profs… Niet per ongeluk.

En toen was het op. Dat fietsen was teveel “van moeten”. En dan moet het voor mij niet meer. Als passie een verplichting wordt, sterft het bij mij een snelle dood. Een jaar later hield ik het voor bekeken.

Ik ging studeren. En op kot. Ik leerde hoe bier smaakte. Ontdekte dat niet iedereen na 21u30 in bed kruipt en drie jaar later was ik een diploma en tien kilo rijker. Fietsen deed ik nog als ik er zin in had. En vooral als het mooi weer was. Een saloncoureur noemen de kenners dat.

En vandaag was het mooi weer. Te heet om stil te zitten. Wind vangen was mijn plan en ik ging op zoek naar mijn stalen ros. Ergens achteraan het tuinhuis, onder een laagje voorjaarsstof vond ik hem. We trokken er samen op uit. Zoals we vroeger al vele uren hadden gedaan. De ondergaande zon tegemoet.

En meteen klikt het opnieuw. Plots wordt die fiets een verlengde van mijn lichaam en pas dan voel ik me compleet. Die hindernissen nemen gaat zo vlot niet meer en die, eigenlijk niet zo steile, helling oprijden is zwaarder dan ik me ooit kon herinneren. Maar ik geniet er van.

In mijn hoofd rij ik geen ritten meer in de Tour de France. Neen, nu wordt dat hoofd leger met elke trap. Geen hartslagmeter of kilometerteller meer. Ik geniet.
Nu stop ik even langs de weg om mijn wafel op te eten. En als ik een mooi hoekje zie neem ik alle tijd om een foto te nemen. Het moet niet meer en daarom doe ik het graag.

Fietsen gaat niet om trofeeën of erelijsten. Het gaat om vrijheid. Voelen dat je leeft. Je moet het ook eens proberen. En neem de tijd om een foto te nemen. Of een wafel te eten.

3 gedachtes over “Oude liefde roest niet

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s